Zondag 13 februari 2022, 6de zondag door het jaar (jaar C)
Vandaag lezen we uit de zogenaamde “vlakterede” van Lucas, die sterke gelijkenis vertoont met de “Bergrede” bij Mattheus, waaruit je kan opmaken dat beide evangelisten uit dezelfde oerbron geput hebben.
We zouden nu, bij het bespreken van dit evangelie, de ondertussen klassiek geworden toer kunnen opgaan. We zouden dus ferm kunnen stellen dat mensen die arm, hongerig en verdrietig zijn en uitgesloten worden, helemaal niet zalig zijn. Maar dat hun lamentabele toestand juist een appel voor ons is om hen te helpen zalig te worden.
En bij de wee-roepen zouden wij zalvend kunnen zeggen dat ze niet voor ons bedoeld zijn, maar voor de superrijken, die dan—per definitie—hardvochtig zijn. Maar toch niet voor ons, die dus rustig mogen genieten van onze welverdiende welstand. Voor een stuk is dat natuurlijk ook zo.
Onbespreekbaar?
Maar we hebben dat al zo vaak gehoord. Ik hou persoonlijk ook niet zo van Savonarola, en andere boete- en armoedepredikers. Maar is er echt niets anders op te maken uit deze tekst? Laten we eens op zoek gaan naar wat niet voor de hand ligt, iets waar we het moeilijk mee hebben, en waar dus ook zelden over gesproken wordt als we het over dit evangelie hebben.
En dat moeilijke, bijna onbespreekbaar geworden zinnetje is: “Gelukkig zijn zij, want groot is hun loon in de hemel.”
Dat “loon in de hemel”, heeft ons vooral in de vorige eeuw en vooral de wat linksere jongens onder ons, behoorlijk dwars gezeten.
Het loon in de hemel werd gezien als een zoethoudertje, dat mensen die in armoede en miserie zaten content moest houden.
Zoethouder
“Godsdienst is opium van het volk”, zei Marx en alleen de revolutie van de onderdrukte massa kon bevrijding brengen. Velen hebben hem geloofd en zelfs binnen de Kerk begonnen we aan zelfcensuur te doen en het spreken over de hemel tot een minimum te beperken.
Totdat we, geleerd door de praktijk, beseften dat gewelddadige revoluties meestal alleen maar nog ergere onderdrukkers aan de macht brengen.
Zoals dat ontdekt is door Simone Weil, een joodse filosofe die later christen en zelf een heilige geworden is, maar aanvankelijk een vurige communiste was die in Spanje nog tegen Franco ging vechten. Later zag ze in dat niet godsdienst, maar de revolutie de opium van het volk is. Een bedwelmende drug waardoor ontelbare kleine mensen hun leven offeren om daarna nieuwe tirannen, erger dan de vorige, aan de macht te zien komen.
Centraal
Wordt het niet stilaan tijd dat wij ook in de Kerk terug meer gaan spreken over verrijzenis en over het leven na de dood?
Wij zijn al tientallen jaren bezig met het verengen van het geloof tot een vorm van moraal.
Maar in het centrum van ons geloof staat niet een ethisch systeem, maar de verrijzenis van Christus.
Als christenen na de dood van Jezus begonnen te spreken over de “Blijde Boodschap”, dan bedoelden ze daarmee dat ze getuige waren van de Verrijzenis.
En die “Blijde Boodschap”, of dat “Goede Nieuws”, zoals we nu zeggen, was dat dóór die verrijzenis van Christus al het andere zin kreeg.
Dostojewski zei: “Als je niet gelooft dat er een God bestaat en eeuwig leven na de dood, dan zou het eigenlijk dom zijn als je niet compleet je eigen goesting deed”.
Ik zal hem dat niet nazeggen, omdat die uitspraak tot heel verkeerde conclusies kan leiden. Ze houdt geen rekening met het feit dat nogal wat mensen die zich gelovig noemen, heel egocentrisch en weinig menslievend leven.
Terwijl er ook nogal wat niet-gelovigen zijn die een ethisch hoogstaand en zichzelf wegschenkend leven leiden.
Zingeving
Maar ik kan Dostojewski wel volgen als hij bedoelt dat het voor iemand die gelooft in God en in het eeuwig leven, logischer en ook gemakkelijker is om zijn ego in bedwang te houden en een “gegeven” mens te zijn. Of te worden.
Omdat dan het groeien in menselijkheid het vanzelfsprekende doel van het leven wordt. En er meteen ook de zin en betekenis aan geeft.
Het is dus belangrijk dat wij daar terug meer over spreken.
Het valt op dat heel veel mensen die niet geloven, uitdrukkelijk zeggen dat ze achter de christelijke waarden staan. En, door de eeuwenlange wereldheerschappij van het Westen zijn vele christelijke waarden ook bekend en aanvaard in landen waar het christelijk geloof voor de rest weinig betekent.
De moraal is dus niet echt een probleem.
In een tijd echter waarin ontelbaar vele mensen, bijna wanhopig, op zoek zijn naar de zin van het leven, mogen wij onze voornaamste zingevingstroef niet langer wegmoffelen: het geloof dat ons leven zijn volle zin en betekenis krijgt in het licht van de eeuwigheid.